De allerzachtste bandjes van fluweel

Bram Moerland

Jan en Mien waren vol blijde zekerheid toen Mientje in verwachting was. Ze wisten heel zeker dat zij hun kind de beste verzorging zouden geven die maar denkbaar is.

Jantje en Mientje kenden elkaar al van toen ze nog nauwelijks wisten dat er een boze wereld was. Ze hadden elkaar gevonden bij het knikkeren op het schoolplein. En ze hadden ontdekt hoe fijn het was om met elkaar te spelen.
Maar Jantje kon zich nog goed herinneren hoe de oude vader van Mientje hem daarbij eens vermanend had toegesproken:
"Jantje, jongen, het gaat in de wereld om de knikkers en niet om het spel."
"En, Jantje," voegde hij daar nog aan toe, "onthou vooral dit: het leven is vol gevaar."
Maar dat begreep Jantje toen natuurlijk nog niet. Het duurde heel lang voor hij volwassen werd.

Hun kind kraaide en kirde in de wieg dat het een lust was. Dat was geen wonder, want het was vanaf het begin in de allerbeste watten gelegd. Die wieg hadden Jan en Mien eigenhandig gemaakt. Ze hadden aan alles gedacht. Ze waren werkelijk de beste ouders die je je maar kunt voorstellen. Dat wist je meteen als je die wieg zag. Tot ver in het buitenland werd daarover geschreven. Vooruitlopend op de belofte die in die wieg nog verscholen lag kopte een krant "In de watten van wieg tot graf".

De box bleek al veel moeilijker. Jan had wel tien verschillende modellen gemaakt, maar aanvankelijk was er geen goed genoeg. In het begin, toen hun kind alleen nog maar op zijn rug lag, was er nog niets aan de hand. Maar toen het begon te kruipen kwamen de eerste zorgen. Stel je voor dat het omviel! Of tegen de spijlen stootte!
Maar wie goed wil doen vindt altijd wel een oplossing. Jan kreeg een geniaal idee. Hij maakte een tuigje dat hij met touwtjes aan een rails boven de box bevestigde. Daarin hingen ze het kind zo dat het met zijn knietjes en handjes net de grond kon raken.
Na een week hard werken en uitproberen slaakten ze een zucht van verlichting. Het was gelukt. Het kind kon niet vallen, en zich ook niet tegen de spijltjes van de box stoten.

Dat was dat. Maar waarom huilde het kind soms? De bandjes van het tuigje waren toch gemaakt van het allerzachtste fluweel? Dat hadden ze nog speciaal uit een ver land laten komen waar bij wet was besloten dat iedereen altijd gelukkig dient te zijn, en daar wonen zoals iedereen weet de allerbeste bandenmakers.
Al spoedig was het kind echter weer even blij en vrolijk als altijd. Je begrijpt natuurlijk wel dat dat een hele opluchting was. Hun eerste echte probleem waren Jan en Mien te boven gekomen.

Maar soms, als ze 's avonds in bed lagen en weer tegen elkaar hadden gezegd dat ze toch wel heel gelukkig met hun kind waren, wilde de slaap niet komen. "Is er wat?" vroeg Mien dan aan Jan. "Nee hoor," zei Jan dan, "wat zou er moeten zijn?"
Maar omdat ze elkaar al lang kenden zei Mien dan na een poosje: "Je ligt er vast aan te denken hoe dat moet als ons kind straks gaat lopen. En dan antwoordde Jan: "Helemaal niet, maar nu je het er toch over hebt..." Op die manier kwam er natuurlijk niet veel van slapen.

Nog pas kortgeleden was ik op bezoek bij het zorgzame echtpaar. Dat was ter gelegenheid van de 21ste verjaardag van het kind. Het was een wat sober feest. Jan en Mien zagen er ook zorgelijk uit. Maar ze deden erg hun best om vrolijk te kijken, dat wel. Het bleek al gauw dat ze problemen hadden.
"Maar ik dacht dat je een leuke verzameling knikkers geërfd had van je vader," zei ik tegen Mien, "en daar had je toch zorgeloos van kunnen leven?"
"Ja, dat is wel zo," antwoordde Mien, "maar we moesten indertijd zoveel verzekeringen en zorgpolissen voor het kind afsluiten dat we al onze knikkers daaraan besteed hebben."

"Hoe gaat het met het kind?" vroeg ik aan Mien.
Bij die vraag leefde Mien op, en trots zei zij: "Kom maar kijken." Ze nam me mee naar de tun acher het huis.
Midden in de tuin bevond zich een soort betonnen kubus met daarin een raampje en een deur. Daarin zat het kind. Het paste er precies in.
"Absoluut veilig," zei Mien, "zelfs als er een vliegtuig boven op valt kan er niets gebeuren."
"Hoe weet je dat het kind gelukkig is?" vroeg ik voorzichtig.
Ze dacht even na voor ze antwoord gaf. "Weet je," zei ze, "we hebben het kind jarenlang les gegeven in het invullen van formulieren. Daarmee kan het alles aanvragen wat het denkt nodig te hebben, zodat het nooit alleen voor zichzelf hoeft te zorgen, ook als wij er niet meer zijn. Een tijdje geleden echter vroeg het kind of er ook een formulier was voor geluk. Maar dat hebben we nog niet. Daar moeten we  nog aan werken."

Een paar weken later besloot ik het kind zelf eens op te zoeken. Ik deed de deur van de betonnen kubus open en zei: "Goede morgen."
"Mag ik uw legitimatie zien," vroeg het kind meteen. Het was echt heel goed opgevoed, dat merk je wel.
Ik besloot de koe bij de horens te vatten en zei: "Waarom kom je niet naar buiten? Waarom blijf je altijd in die bunker zitten? Je bent in dit land nog altijd vrij om te gaan en te staan waar je wilt. Waarom laat je je pappie en mammie nog altijd voor je zorgen. Ga zelf wat doen. Dat lijkt me veel leuker."
Het kind staarde me eerst strak aan, zonder iets te zeggen. Toen keek het met ogen die schichtig heen en weer sprongen, van mij naar de bomen, naar de poes die in het gras lag te spinnen, naar de vogels, de bloemen en de bijtjes. Het gelaat van het kind liep daarbij eerst helemaal rood aan. Daarna werd het bleek. Plotseling greep het kind naar de deurknop en schreeuwde tegen mij: "Laat me met rust."
De deur viel met een harde klap dicht.


Copyright Bram Moerland

Andere korte verhalen van Bram Moerland vind je hier.